Een mandenvlechter (of korver) is een ambachtsman (of vrouw) die voor zijn hobby of beroep manden vlecht met allerlei natuurlijke materialen zoals wilgentenen, rotan, stro of rietstengels.
Mandenmaken is een oud ambacht, dat in de westerse wereld alleen nog als hobby wordt beoefend en gedemonstreerd. Vlechtwerk is, zoals alle handarbeid, erg arbeidsintensief en kan daarom niet concurreren met moderne materialen. Waar het vroeger een noodzakelijk gebruiksvoorwerp was in huis, de landbouw, de visserij en ook in de industrie, is het momenteel eerder van decoratieve aard. Alleen in ontwikkelingslanden behoudt het zijn oorspronkelijke functie. Het materiaal waar in de lage landen traditioneel mee gevlochten wordt, is de eenjarige scheut van de wilg (salix).
In Nederland is in 2004 de vereniging van Vlechters opgericht voor en door mensen met een hart voor vlechten. Door het stimuleren van onderling contact hoopt zij bij te dragen aan het behoud van het vlechtambacht. Voor meer informatie zie: www.vlechters.nl
Dat vlechtwerk zeer oud is, staat buiten kijf. Door de vergankelijkheid van het materiaal is er zeer weinig van teruggevonden. Een mand van 100 jaar oud is al heel bijzonder. Toch zijn er enkele archeologische vondsten van enige duizenden jaren oud bekend. Onder andere een fuik die technisch zeer perfect is en gevonden is in de Leidse Rijn in Utrecht. Ook is er keramisch materiaal gevonden met afdrukken van vlechtwerk er op. Dit sluit aan bij het idee dat de eerste gebakken potten met klei besmeerde manden zouden kunnen geweest zijn. Het vlechtwerk verbrandde natuurlijk bij het bakken, maar liet zijn afdruk na op het aardewerk. Verder is bekend dat de prehistorische mens de wanden van zijn woningen vlocht. Hoe meer men zich vestigde op een vaste plaats en aan landbouw ging doen, hoe meer opslagmogelijkheden men nodig had. De manden werden gebruikt voor het bewaren van voorraden.
Dat het vlechten een eeuwenoud ambacht is, blijkt ook wel uit het feit dat voor primitief vlechtwerk geen werktuigen nodig zijn. En een vak met ingewikkelde werktuigen kan nooit oud zijn, simpelweg omdat die werktuigen er heel vroeger niet waren. Taalkundig heeft het woord vlechten in een aantal talen dezelfde stam wat ook een teken van grote ouderdom is.
In Noordwolde (Friesland) bevindt zich het nationaal vlechtmuseum, waarin veel informatie te vinden is over het vlechten door de jaren heen. Ook is er een brede collectie te zien is van zowel traditioneel als eigentijds vlechtwerk. (www.vlechtmuseum.nl)
Nagenoeg alle producten worden gemaakt van wilgentenen. Dit zijn soepele, lange twijgen die zich na bewerking goed laten vlechten. Voordat de wilgentenen gebruikt worden, ondergaan ze een lange behandeling. Eerst laten we ze een jaar drogen, daarna gaan ze in het water om ze weer soepel te krijgen.
Er worden verschillende soorten wilg gebruikt. De meest voorkomende is de groene wilg; de blanke wilg is geschild en de roodbruine (ook wel buff genaamd) wordt met schil en al gekookt, vervolgens geschild en dan in de zon te drogen gezet.
Speciale wilgensoorten komen uit Duitsland; hier is nog een officiële opleiding te volgen tot mandenvlechter waardoor het aanbod hier groter is dan in Nederland.
Op zich gebruiken wordt niet zo veel gereedschap gebruikt. In feite is een mes voldoende om de twijgen op maat te snijden. Andere gereedschappen zijn er vooral om het werk makkelijker te maken: